21673 |
besteden |
uitgeven:
uutgeve (L210p Venray)
|
geld uitgeven voor een artikel [besteden, verteren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19687 |
bestek |
tafelgerei:
toffelgrej (L210p Venray)
|
tafelbestek
III-2-1
|
21532 |
besteken |
geven:
géve (L210p Venray)
|
kado geven [schenken, besteken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23507 |
bestelde mis |
bestelde mis:
bestelde mis (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Een bestelde H. Mis. [N 96B (1989)] || Een mis die gelezen wordt op verzoek van de gelovigen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21861 |
bestellen |
bestellen:
bestelle (L210p Venray)
|
opdracht geven om waren af te leveren of te bewaren [bestellen, commanderen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18922 |
bestemmen |
betijen:
cf. WNT II, 11 kol. 22226 s.v. "betien"(waarvan de tegenw. tijd in de latere taal gewoonlijk voorkomt in de minder juiste vorm "betijen", en met een geheel afzonderlijke betekenis (zie betijen) ; zie "begien"2. iemand tot iets brengen, bewegen, overhalen enz.; cf. lemma "begaan
beti-je (L210p Venray),
uitzoeken:
uutzuuke (L210p Venray)
|
iets of iemand aanwijzen voor een bepaald doel [betijen, bestemmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25105 |
bestendig weer |
klare lucht:
klaore lòcht (L210p Venray),
vast (weer):
vast weer (L210p Venray),
və:st wɛ:r (L210p Venray),
vaste lucht:
vâste lôcht (L210p Venray)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] || lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
baer (L210p Venray),
bäär (L210p Venray),
bääre (L210p Venray),
Veldeke 1979, nr. 1
de baer (L210p Venray),
WLD
bèr (L210p Venray),
kraal:
kral (L210p Venray),
miemer:
alleen mv.
miemere (L210p Venray),
Veldeke 1979, nr. 1
de miemer (L210p Venray)
|
bes [SGV (1914)] || bessen [SGV (1914)] || Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
bedonderd:
bedònderd (L210p Venray),
beteuterd:
beteuterd (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
uit zijn doen:
uut zienen doēn zien (L210p Venray)
|
beteuterd [SGV (1914)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝton (L210p Venray)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|