24957 |
eb, laagtij |
het is laag:
t⁄ is lieêg (L210p Venray)
|
eb, teruggaan van het water van de zee en de toestand van laag water [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25024 |
echo |
nagalm:
noagalme (L210p Venray)
|
een naklinkend geluid [halm, nagalm, echo] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20394 |
echtgenoot |
baas:
bāās (L210p Venray),
echtgenoot:
aechtgenoeët (L210p Venray),
J(onger) V(enraays)
echtgenoeët (L210p Venray),
kerel:
kel (L210p Venray),
vroeger, plat
miene kel (L210p Venray),
mens:
meens (L210p Venray, ...
L210p Venray),
miene meens (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
mins (L210p Venray),
minsch (L210p Venray),
mien mins
mins (L210p Venray)
|
(man. ) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)] || [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] || echtgenoot || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)] || man, echtgenoot
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
mens:
meens (L210p Venray),
vrouw:
mien vrouw (L210p Venray, ...
L210p Venray),
mien vrow (L210p Venray),
vrow (L210p Venray, ...
L210p Venray),
òs vrow (L210p Venray),
vrouwtje:
vrowke (L210p Venray),
wijf:
platvloers
mien wief (L210p Venray)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || echtgenote || echtgenote (mijn -) || echtgenote; liefkozend || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)] || vrouw, echtgenote
III-2-2
|
18101 |
eczeem |
dauwworm:
tow-wurm (L210p Venray),
eczeem:
ekzeem (L210p Venray)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (zilt, haarworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21313 |
eed |
eed:
eejd (L210p Venray)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorn:
inkhoore (L210p Venray),
eekhoorntje:
entsheurentje (L210p Venray),
inkhörentje (L210p Venray),
eekkats:
engkats (L210p Venray),
eekpoes:
enkpōēs (L210p Venray),
inkpoes (L210p Venray),
inkpoēs (L210p Venray),
eekpoesje:
entepuuske (L210p Venray),
inkpūske (L210p Venray)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
eelt:
eelt (L210p Venray),
zwel:
zweel (L210p Venray)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelknobbel:
zwēlknubǝl (L210p Venray)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
ennen aflaot verdiene (L210p Venray)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|