23206 |
geloof |
geloof:
geloouf (L210p Venray)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23710 |
geloofd zij jezus christus |
christelijke groet:
christelijke groet (L210p Venray)
|
De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
geluuive (L210p Venray)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
24153 |
geluid van de patrijs |
roepen:
roepe (L210p Venray)
|
het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
donderen:
doondere (L210p Venray),
Opm. dit is J.V. (betekent jonger Venrays - is een nieuwere Venrayse benaming).
dòndere (L210p Venray),
hommel:
(verre)
wieên hômmel (L210p Venray),
hommelen:
hommele (L210p Venray),
hòmmele (L210p Venray)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] || rommelen van de donder
III-4-4
|
17710 |
geluidloos een wind laten |
ene op de sokken laten (gaan):
i.e. op kousen voeten laten gaan.
enne òp de zök laote gaon (L210p Venray)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19273 |
gelukken |
lukken:
lukke (L210p Venray)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
boffer:
boffer (L210p Venray),
bofkont:
de bòfkoont (L210p Venray)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelijk (L210p Venray),
gemekkeluk (L210p Venray),
gemäkkelijk (L210p Venray),
gemèkkelek (L210p Venray),
handig:
hendig (L210p Venray, ...
L210p Venray),
licht:
licht (L210p Venray),
op zijn gemak:
op zie gemak (L210p Venray),
op zien gemak (L210p Venray),
óp zien gemak (L210p Venray)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
de beste manier:
de bêst menier (L210p Venray),
manier:
manier (L210p Venray)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|