25005 |
groot in zijn soort |
bonk:
bonk (L210p Venray)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bestemoeder (L210p Venray),
grootmoeder:
groatmoeder (L210p Venray),
grotmoeder (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
gròtmōēder (L210p Venray),
grótmoēder (L210p Venray),
grötmoēder (L210p Venray),
grootmoet:
gròtmoet (L210p Venray),
grótmoet (L210p Venray),
moedersmoeder:
zie id. p. 359
moēdersmoēder (L210p Venray),
moērsmoēder (L210p Venray)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder van moederszijde
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grótelders (L210p Venray),
grótâlders (L210p Venray),
grötelders (L210p Venray),
grötâlders (L210p Venray),
cf. Venrays Wb. s.v. "elder"; mv. "elders
grotelders (L210p Venray)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grotte (L210p Venray),
grötte (L210p Venray)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
vroeger; zie ook grootvader; cf. WNT s.v. "bestevader"zeer gewoon in de samentrekking "bestevaar
bestevader (L210p Venray),
grootvad:
grotvát (L210p Venray),
gròtvāt (L210p Venray),
grötvát (L210p Venray),
grootvader:
groatvāder (L210p Venray),
grotvader (L210p Venray),
gròtvader (L210p Venray),
J(onger) V(enraays)
grótvader (L210p Venray),
grötvader (L210p Venray),
zie ook "bestevader
grōtvader (L210p Venray),
moedersvader:
zie id. p. 359
moēdersvader (L210p Venray),
moērsvader (L210p Venray)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader van moederszijde
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groewt (L210p Venray),
groot (L210p Venray),
grot (L210p Venray)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
plaats:
plats (L210p Venray)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
22056 |
grote duiventeek |
luis:
luus (L210p Venray)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote duiveteek of mijtteek: zuigen bloed s nachts bij broedende vogels. Larven als rode speldeknoppen onder de vleugels en in de hals. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hoeêp (L210p Venray),
hooup (L210p Venray),
hopen (mv.):
hooupe (L210p Venray),
macht:
Opm. dit is oud Venrays!
maach(t) (L210p Venray),
Vb. r is enne mách volk òp de bieën. Opm. oud Venrays: maach(t)
mách(t) (L210p Venray)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoop, ongeordende stapel || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
26814 |
grote hoop turf |
hoop:
huǝp (L210p Venray)
|
Een hoop van ongeveer tweehonderd turven en meer. [I, 79a: A 44, 21g]
II-4
|