19110 |
maken |
maken:
maake (L210p Venray),
make (L210p Venray),
maken (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26458 |
mal |
mal:
mal (L210p Venray)
|
Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53]
II-10
|
20205 |
man |
kerel:
kɛl (L210p Venray),
man:
man (L210p Venray),
mens:
minsch (L210p Venray),
mê.ns (L210p Venray),
mɛ̄ns (L210p Venray)
|
man [RND], [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
22011 |
man die de uitslag bepaalt |
rekenaar:
rêkkenaar (L210p Venray)
|
de man die de uitslag bepaalt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menneke (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
kerel:
kaerel (L210p Venray),
kel (L210p Venray),
kél (L210p Venray),
man:
man (L210p Venray, ...
L210p Venray),
manskerel:
mânskél (L210p Venray),
manslui:
mânsluuj (L210p Venray),
manspersoon:
(pleonasme)
mânspersoeën (L210p Venray),
mansvolk:
mânsvolk (L210p Venray),
mens:
mins (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
kerel || man || man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] || manspersoon || verzamelnaam voor mannen
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
mechèt (L210p Venray)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchettenknoopje:
mesjetteknöpkes (L210p Venray)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
ben:
bɛn (L210p Venray),
mand:
mãnt (L210p Venray)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
32460 |
mandenmaker |
mandenmaker:
mandǝmē̜kǝr (L210p Venray)
|
Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.]
II-12
|