19293 |
ophitsen |
ophitsen:
òphitse (L210p Venray),
opnaaien:
òpnaeie (L210p Venray),
stoken:
steuke (L210p Venray),
voeren:
voere (L210p Venray)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] || stoken, opruien, aanzetten tot
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophaalde (L210p Venray),
ophalden (L210p Venray),
uitscheiden:
utscheie (L210p Venray)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
klaort op (L210p Venray),
òpklaore (L210p Venray),
Nb.1: Het dakje (vertaald in u) is t teken voor eu van freule, maar dan kort. Nb.2: o is t teken voor oo in rook, maar dan zeer kort.
opkloͅ:rə (L210p Venray)
|
opklaren || opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34356 |
opleppen |
opleppen:
oplɛpǝ (L210p Venray)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
22016 |
opleren |
opleren:
op liere (L210p Venray)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18811 |
opletten |
in de gaten houden:
alles ien de gaate hâlde (L210p Venray),
in de gate hâlde (L210p Venray),
kijken:
kīēke (L210p Venray),
opletten:
òp letten (L210p Venray)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlt opma.kə (L210p Venray),
oͅpmakə (L210p Venray)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opknopen:
ǫpknø̜pǝ (L210p Venray),
opvlechten:
ǫpvlɛxtǝ (L210p Venray)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
opper:
ø̜pǝr (L210p Venray)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18959 |
oprecht |
klaar:
klaor (L210p Venray),
rechtuit:
rêcht uut (L210p Venray)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|