31546 |
schraapstaal |
schraapstaal:
sxrapstǭl (L210p Venray)
|
Klein, stalen blad, drie- of vierhoekig van vorm en met scherpe kanten, dat dient om hout glad te maken. Het schraapstaal wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de buitenkant van het vat glad mee af. Zie ook het lemma ɛde buitenwand gladschavenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N E, 45a; N G, 12; N 53, 151a; A 32, 3b; monogr.]
II-12
|
18133 |
schram |
krap:
kráb (L210p Venray),
schram:
schreum (L210p Venray),
schroam (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
schram [SGV (1914)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schrammen:
schreume (L210p Venray),
schroame (L210p Venray),
schräöme (L210p Venray)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30259 |
schranklatten |
kruislatten:
kryslatǝ (L210p Venray)
|
Dwarslatten die overhoeks op stijl en bovendorpel van het kozijn gespijkerd worden om te voorkomen dat het tijdens het vervoer uit de haakse stand zakt. De schranklatten worden verwijderd nadat het kozijn in de muur is ingemetseld. [N 55, 17a-b; monogr.]
II-9
|
20789 |
schransen |
inladen:
As t már vur niks is, han hij beter ienlaaje as óplaaje: als het maar gratis is, kan hij beter eten dan werken
ienlaaje (L210p Venray),
schransen:
sxrānsə (L210p Venray),
spaden:
spaaje (L210p Venray),
vreten:
vraete (L210p Venray)
|
flink eten || het nuttigen van voedsel || schransen || veel eten naar binnen werken
III-2-3
|
32424 |
schrapmes |
schrapmes:
sxrapmɛs (L210p Venray
[(gemaakt van oude pijl)]
)
|
In het algemeen het mes waarmee de klompenmaker de buitenkant van de klompen glad schrapt. Meestal wordt hiervoor een snijmes gebruikt, een lang mes met aan beide uiteinden handvatten, dat men zittend op het schrappaardje met beide handen al schrappend naar zich toe trekt. [N 97, 105c; A 29a, 13d-f; monogr.]
II-12
|
32425 |
schrappaardje |
ezel:
ezel (L210p Venray)
|
Werkbankje met drie poten, waarop de klompenmaker schrijlings zittend de klomp met het schrapmes glad schrapt. Om de buitenkant te kunnen gladschrappen drukt hij de klomp met de buik tegen een houten blok dat op het schrappaardje is vastgezet. Zie ook afb. 251. In Sevenum (L 266) was in plaats van een houten blok een ijzeren pin op het schrappaardje bevestigd, waartegen de klomp tijdens het schrappen werd vastgedrukt. [N 97, 105a; A 29a, 13b; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
31052 |
schrappen |
schrappen:
sxrapǝ (L210p Venray)
|
De klomp met behulp van het schrapmes en/of schrapglas gladmaken. De klompenmaker verricht deze werkzaamheden meestal terwijl hij op het schrappaardje zit. In Neeroeteren (L 368) gebeurde het gladmaken van de klompen met behulp van een bandschuurmachine. [A 29a, add.]
II-12
|
17947 |
schrede |
schrede:
schriej (L210p Venray),
trede:
traei (L210p Venray),
trēīj (L210p Venray)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] || schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kweken:
kwaeke (L210p Venray),
kwèke (L210p Venray),
kwêke (L210p Venray),
kwieken:
kwīkǝ (L210p Venray),
schreeuwen:
schrèuwe (L210p Venray)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)]
I-12, III-3-1
|