20786 |
beurs, overrijp |
buikziek:
buk˃zīk (L244a Veulen)
|
beurs, overrijp
III-2-3
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
bevaele (L244a Veulen)
|
bevelen
III-1-4
|
19613 |
bezem |
keerbezem:
kaerbessem (L244a Veulen)
|
(veeg)bezem
III-2-1
|
20830 |
bier |
poeliepalie:
poeliepalie (L244a Veulen)
|
vloeibare drank m.n. bier
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
bierpap:
biērpáp (L244a Veulen)
|
pap, waaronder een scheut bier verwerkt is
III-2-3
|
34345 |
biggen werpen |
baggen:
bagǝ (L244a Veulen)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
32547 |
biggenmand |
baggenkaar:
bagǝkār (L244a Veulen),
bágǝkār (L244a Veulen),
baggenkorf:
bagǝkø̜rf (L244a Veulen)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.] || Ronde of ovale mand om biggen in te vervoeren. In Neeritter (L 321) had de mand een doorsnee van 1 meter. Zie ook het lemma ɛbiggenmandɛ in wld I.12, pag. 39. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 20, 50; N 40, 102; monogr.]
I-12, II-12
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
handig:
héndeg (L244a Veulen)
|
bijdehand, pienter, handig
III-1-4
|
28407 |
bijenkorf |
bijenkaar:
bējǝkār (L244a Veulen),
bijenkorf:
bējǝkø̜̄rǝf (L244a Veulen)
|
Korf waar een imker bijen in houdt. Zie ook het lemma ɛbijenkorfɛ in wld II.6, pag. 9-11. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 102; monogr.]
II-12
|
19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
achterkeuken:
echterkeuke (L244a Veulen),
goot:
goot (L244a Veulen, ...
L244a Veulen),
stort:
stort (L244a Veulen, ...
L244a Veulen)
|
achterkeuken || bijkeuken || soort achterkeuken
III-2-1
|