| 24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
∂n wu̯.ji (P196p Veulen)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
| 17708 |
wind |
poep:
pūp (P196p Veulen),
scheet:
skejət (P196p Veulen)
|
een scheet [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
| 25207 |
wind (alg.) |
wind:
weͅjnt (P196p Veulen)
|
wind [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
| 22770 |
winnen |
winnen:
wenə (P196p Veulen)
|
Winnen. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
| 34428 |
winterverblijf |
schaapskooi:
sxǫpskø̜i̯ (L244a Veulen)
|
[N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
| 33238 |
winterwortelen |
poten:
pūǝtǝ (P196p Veulen),
pǫu̯tǝ (P196p Veulen),
wortelen:
wortǝlǝ (L244a Veulen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
| 32461 |
wis |
wis:
wes (L244a Veulen)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
| 20620 |
wittebrood |
koopweg:
koeëpweg (L244a Veulen),
mik:
mik (P196p Veulen),
Dikke mik zien: voor elkaar zijn Ge kent n gaet án uure sik. Ennen bekker ánziene mik. Ennen bo‰r án de stroont en ennen áffekaot án de moond
mik (L244a Veulen),
stoet:
stoet (L244a Veulen),
weg:
Ge kunt mit n wegske ovver n weegske loeëpe, már aeverzógo‰d mit wegge ovver weeg: je kunt met een broodje over een weggetje lopen, maar evenzogoed met broden over wegen As ge broeëd het, mótte örges ânders genne weg gón zËke: als je het goed hebt moet je niet iets anders gaan zoeken
weg (L244a Veulen)
|
(witte)brood || eigengebakken wit brood zonder vorm || wit brood [ZND B2 (1940sq)] || witte brood gekocht bij de bakker || wittebrood
III-2-3
|
| 30709 |
witten |
kalken:
kãlkǝ (L244a Veulen)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
| 18867 |
woede |
razend:
raozend (L244a Veulen)
|
razend, woedend
III-1-4
|