e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 1439
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilg (alg.) wijde: ∂n wu̯.ji (Veulen) wilg [ZND 14 (1926)] III-4-3
wind poep: pūp (Veulen), scheet: skejət (Veulen) een scheet [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
wind (alg.) wind: weͅjnt (Veulen) wind [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
winnen winnen: wenə (Veulen) Winnen. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
winterverblijf schaapskooi: sxǫpskø̜i̯ (Veulen) [N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
winterwortelen poten: pūǝtǝ (Veulen), pǫu̯tǝ (Veulen), wortelen: wortǝlǝ (Veulen) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wis wis: wes (Veulen) Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.] II-12
wittebrood koopweg: koeëpweg (Veulen), mik: mik (Veulen), Dikke mik zien: voor elkaar zijn Ge kent n gaet án uure sik. Ennen bekker ánziene mik. Ennen bo‰r án de stroont en ennen áffekaot án de moond  mik (Veulen), stoet: stoet (Veulen), weg: Ge kunt mit n wegske ovver n weegske loeëpe, már aeverzógo‰d mit wegge ovver weeg: je kunt met een broodje over een weggetje lopen, maar evenzogoed met broden over wegen As ge broeëd het, mótte örges ânders genne weg gón zËke: als je het goed hebt moet je niet iets anders gaan zoeken  weg (Veulen) (witte)brood || eigengebakken wit brood zonder vorm || wit brood [ZND B2 (1940sq)] || witte brood gekocht bij de bakker || wittebrood III-2-3
witten kalken: kãlkǝ (Veulen) Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.] II-9
woede razend: raozend (Veulen) razend, woedend III-1-4