e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 1439
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boekweitpap boekweitenpap: Das gén boekendepáp: dat is niet normaal  boekendepáp (Veulen) boekweitpap III-2-3
boer boer: būr (Veulen), də bu:r (Veulen) boer [ZND 14 (1926)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6, III-3-1
boerenkoolstamppot boerenmoes: Boe‰rkoeël mòt aegelek bevrore zien, dan smekt de boe‰rkoeël pas go‰d  boēremoes (Veulen) boerekool (gekookt als stamppot) III-2-3
bokking bokkem: bukkem (Veulen), ennen druuëgen bukkem: een saai man/persoon r is gennen bukken zó mager, of r braojt nog vet uut: In het onbelangrijke zit toch nog iets bruikbaard  bukkem (Veulen), bokking: bø.kiŋ (Veulen) bokking || bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)] || gerookte haring III-2-3
bom, spon spon: spon (Veulen) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bomgat, spongat bomgat: bomgat (Veulen) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bonbon bonbon: bònbòn (Veulen, ... ) bonbon || praline III-2-3
bonenkruid bonenkruid: boeënekruud (Veulen) bonenkruid III-2-3
boodschappenmand kalbas: kalǝbas (Veulen) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boomstam boomstam: buǝmstám (Veulen) De stam, ontdaan van kruin, takken en worteleind. [N 50, 13; monogr.] II-12