| 32141 |
fineren |
fineren:
fǝniǝrǝ (L244a Veulen)
|
Een meubelstuk met fineerhout beplakken. [N 56, 20a; monogr.]
II-12
|
| 18010 |
flauwvallen |
van zijn sus vallen:
van zənə sys valə (P196p Veulen)
|
in bezwijming vallen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
| 19288 |
flikflooien |
femelen:
femele (L244a Veulen),
fledderen:
zie Schuermans, p. 126, s.v. fledderen ook flodderen (fleiren, fleren) = strelen, vleien
fleddere (L244a Veulen),
schmeigeln (du.):
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 185 s.v. "smeigelen"= vleien, mooi praten. Uit Hgd. s.v. "schmeicheln
smejchele (L244a Veulen)
|
aanhalig doen, vleien, lief doen || flikflooien || vleien, flemen, naar de mond praten
III-1-4
|
| 18021 |
fluim |
fluim:
flø.m (P196p Veulen)
|
fluim [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
| 31875 |
freesmachine |
frees:
frē̜s (L244a Veulen)
|
Machine, bestaande uit een metalen frame waarop een verticale as is aangebracht die voorzien is van een aantal beiteltjes. Met de freesmachine kunnen inkervingen in het hout worden aangebracht. Ze wordt ook gebruikt om bepaalde profielen in het hout aan te brengen en is dan vaak de vervanger van de profielschaven. Zie ook afb. 56. [N 53, 86a; monogr.]
II-12
|
| 20494 |
fruit eten |
groezen:
vroeger, as de bòwáppel riep wòn, zate de meense duk òp de gro‰s te gro‰ze
groēze (L244a Veulen)
|
het ter plaatse eten van vers geplukt fruit
III-2-3
|
| 32558 |
fruitmand |
aardsbeziënmandje:
ɛrts˱bēzǝmē̜ntjǝ (L244a Veulen)
|
Algemene benaming voor een mand of korf voor het bewaren en/of vervoeren van fruit. Het woordtype flats, dat door respondenten uit Haspengouw werd opgegeven, is -in het enkelvoud- eigenlijk een benaming voor een, vaak vierhoekige, exportmand. In het Tongers woordenboek (pag. 152) wordt de flat omschreven als een ronde korf met onder en boven een doorsnede van 30 cm en een hoogte van 15 √† 20 cm; de korf wordt gebruikt om er kersen en pruimen in te bewaren. Kennelijk wordt de vorm met eind -s in sommige plaatsen in Haspengouw ook voor het enkelvoud gebruikt. Vgl. het Sint-Truidens woordenboek s.v. flats, ø̄ronde fruitkorfø̄. [N 40, 96; N 40, 97; N 40, 107; monogr.]
II-12
|
| 19727 |
fuchsia |
bellenboompje:
bellebömke (L244a Veulen, ...
L244a Veulen),
fuchsia:
fuksia (L244a Veulen)
|
fuchsia
III-2-1
|
| 19094 |
futloze jongen |
zoutzak:
zâltzák (L244a Veulen)
|
futloze kerel
III-1-4
|
| 17807 |
gaan |
gaan:
gon (P196p Veulen)
|
gaan [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|