| 18257 |
onderhemd |
hemd:
himə (P196p Veulen)
|
hemd, hemden (mv.) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
| 19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
høpəliŋ (P196p Veulen),
hoofdpulf:
Um enne hutpulf huuërt enne mojje rusti‰k
hutpulf(t) (L244a Veulen),
peluw:
pulling (L244a Veulen)
|
een hoofdpeluw (langwerpig kussen) [ZND B1 (1940sq)] || hoofdpeluw || peluw
III-2-1
|
| 19873 |
onderzetter |
onderzetter:
underzetter (L244a Veulen),
treefje:
treefke (L244a Veulen)
|
onderzetter || onderzettertje
III-2-1
|
| 18947 |
ondeugend, stout |
stout:
staolt (L244a Veulen),
sto.t (P196p Veulen)
|
stout [ZND A2 (1940sq)] || stout, ondeugend
III-1-4
|
| 32697 |
ondiep ploegen |
stroppen:
strǫpǝ (P196p Veulen)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
| 32699 |
ondiepe voor, ondiep geploegd land |
de belken:
bę.lǝkǝ (P196p Veulen)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor a) de ondiepe voor in het algemeen; b) de voor die ontstaat bij de een of andere manier van ondiep ploegen; c) de akker die in zodanige voren geploegd ligt. Van een indeling in groepen moest worden afgezien, omdat van sommige woordtypen niet alleen de meervouds-, maar ook de enkelvoudsvorm bruikbaar is voor de ondiepe voren waarmee men de akker beploegt, en bijgevolg voor de aldus bewerkte akker zelf. De termen zijn voornamelijk gerangschikt naar het grondwoord voor "ondiep geploegd" resp. "ondiepe voor". Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N P, 12; N 11A, 109c + d; add.: JG 1b; N 11, 59; A 20, 1b; monogr.]
I-1
|
| 19305 |
oneerlijk(heid) |
oneerlijk:
ònieërlek (L244a Veulen)
|
oneerlijk
III-1-4
|
| 19267 |
onnozel persoon |
mop:
möp (L244a Veulen),
onnozele hals:
ònnuuëzelen hâls (L244a Veulen),
zebedeus:
zibbedeejes (L244a Veulen)
|
onnozel iemand || onnozele persoon || sufferd, onnozele
III-1-4
|
| 19278 |
onrustig |
onrustig:
ònräösteg (L244a Veulen)
|
onrustig
III-1-4
|
| 20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
paeperkoēk (L244a Veulen),
Das paeperko‰k: uitroep wanneer een bouwsel en o.a. stenen van te zachte kwaliteit zijn r iengaon as paeperko‰k: gretig aftrek vinden
paeperkoēk (L244a Veulen)
|
ontbijtkoek || peperkoek
III-2-3
|