e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oot, wilde haver wilde haver: wel hāvǝr (Vijlen) Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5
op de loop gaan op de loop gaan: ŏŏp der leup goa-e (Vijlen) op de loop gaan [SGV (1914)] III-1-2
op de vingers fluiten vingers fluiten: vingere fluite (Vijlen) Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)] III-3-2
op rijen zetten bijeenslaan: bęi̯ēšlǭ (Vijlen), kemmen: kɛmǝ (Vijlen) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
op stelten lopen op stelten lopen: ŏŏp sjtelte loope (Vijlen) stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)] III-3-2
opbergen opbergen: opberge (Vijlen) opbergen [DC 38 (1964)] III-1-2
opeenschuiven schuiven: schuive (Vijlen) stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)] III-1-2
openbare weg steenweg: sjtevig (Vijlen) een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)] III-3-1
ophitsen ophitsen: ophitze (Vijlen) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] III-1-4
ophouden met het werk ophouden: ŏŏphouwe (Vijlen), uitscheiden: oetschijje (Vijlen) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4