| 17632 |
tepel |
deem:
dēm (Q208p Vijlen),
dē̜m (Q208p Vijlen),
nokkel:
noekel (Q208p Vijlen),
wratsel:
vratzelle (Q208p Vijlen)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]borsttepels [N 10c (1995)] || Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)]
I-12, I-9, III-1-1
|
| 34452 |
tepel van een geit |
deem:
dē̜m (Q208p Vijlen)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|
| 34320 |
tepel, tet |
nokkel:
nukǝl (Q208p Vijlen)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
| 19781 |
thuis |
heem:
heem (Q208p Vijlen)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tienje (Q208p Vijlen)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 22855 |
tijger |
tijger:
tie-ger (Q208p Vijlen)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 31740 |
timmeren |
schrijneren:
šrīnǝrǝ (Q208p Vijlen)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|
| 25228 |
tocht, zuiging van lucht |
het trekt:
⁄t trikt (Q208p Vijlen)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 21380 |
tol betalen |
barrier (<fr.) betalen:
barreer betaale (Q208p Vijlen)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 21215 |
tolboom |
slagboom:
sjlaagboom (Q208p Vijlen)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|