| 18912 |
flink; flinke persoon |
vlijtige, een -:
vlietigge (Q208p Vijlen)
|
geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18021 |
fluim |
fluim:
flŭŭm (Q208p Vijlen)
|
fluim [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fluustere (Q208p Vijlen),
wiezelen:
wiesjele (Q208p Vijlen)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
| 24782 |
fluitekruid |
fluitekruid:
fleute kroet (Q208p Vijlen)
|
Fluitekruid (anthriscus sylvestris 50 tot 150 cm. De stengels zijn gegroefd en zijn hol, meestal onderaan behaard; de bladeren zijn tot 3-voudig geveerd, en zacht behaard, de omwindseltjes zijn 5-bladig; de bloemen zijn wit, zelden roze; de vruchten zij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 28760 |
fluweel, velours |
sameet:
zamɛt (Q208p Vijlen)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
| 34307 |
fokbeer |
dekbeer:
dekbīr (Q208p Vijlen)
|
Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.]
I-12
|
| 20143 |
fopspeen |
lots:
loetsj (Q208p Vijlen)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|
| 33528 |
framboos |
moelbeer:
mv: -bere
moelbere (Q208p Vijlen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
| 18784 |
franje |
franjel:
fran-jel (Q208p Vijlen),
franjǝl (Q208p Vijlen)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
| 24315 |
fret |
fret:
fret (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)] || fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|