| 25005 |
groot in zijn soort |
kajoegel:
kajoegel (Q208p Vijlen)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 20346 |
grootmoeder |
bes:
beijs (Q208p Vijlen),
ook wel -
beis (Q208p Vijlen),
bestemoeder:
bestemŏdder (Q208p Vijlen),
gross-mam:
groesmam (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
groësmam (Q208p Vijlen),
gross-moeder:
groewesmodder (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
groewusmodder (Q208p Vijlen)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
| 20345 |
grootouders |
gross-ouderen:
groewuseldere (Q208p Vijlen),
wordt meer gebruikt
groëseldere (Q208p Vijlen),
gross-ouders:
groësoddesj (Q208p Vijlen)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 25007 |
grootte |
grootte:
grø͂ͅde (Q208p Vijlen)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 20288 |
grootvader |
gross-pap:
groespap (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
groewuspap (Q208p Vijlen),
groëspap (Q208p Vijlen),
gross-vader:
groewesvadder (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
groewusvader (Q208p Vijlen)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
| 25004 |
grootx |
groot:
groet (Q208p Vijlen),
groewet (Q208p Vijlen),
groeët (Q208p Vijlen)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
| 25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hoop (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
hopen (mv.):
heup (Q208p Vijlen),
ŏŏp (Q208p Vijlen)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 23543 |
grote hostie |
grote hostie (<lat.):
groete hostie (Q208p Vijlen)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 22504 |
grote knikker |
schimmel:
sjummel (Q208p Vijlen),
(= witte grote knikkers).
sjeem-mel (Q208p Vijlen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Grosser Wurfmurmel.
III-3-2
|
| 19502 |
grote schoonmaak |
huispoets:
d’r hoespoets is op ’n ruk (Q208p Vijlen),
hoespoets (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
vur zunt an d’r hoespoets (Q208p Vijlen)
|
de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|