e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

Gevonden: 2749
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hert, ree ree: rieje (Vijlen) Ree, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] III-4-2
het gras maaien maaien: mienne (Vijlen) Wat is bij u de uitdrukking voor \'het gras afmaaien\'? (afdoen, afsnijden) [N 104 (2000)] III-2-1
het vuur aansteken aansteken: aastêke (Vijlen) aanstoken [SGV (1914)] III-2-1
het zielboek aflezen de dodenlijst aflezen: dowedelies aflèze (Vijlen) Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)] III-3-3
heten heten: heesje (Vijlen), heisje (Vijlen) heeten [SGV (1914)] || heten [DC 37 (1964)] III-2-2
heukeling kasteel: kastīǝl (Vijlen), kasteeltje: kastīltjǝ (Vijlen) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden spreiden: špręi̯ǝ (Vijlen) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heulbank bank: baŋk (Vijlen), klompenbank: klompǝbaŋk (Vijlen) Een houten stellage, meestal vervaardigd uit een boomstam, waar in het midden een verdieping is aangebracht waarin de te bewerken klompen met behulp van stukken hout kunnen worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden. Zo kan de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. Zie ook afb. 237. Aan de zijkant van de heulbank zijn vaak twee houten pennen aangebracht waarin de messen en boren die bij het heulen worden gebruikt, vastgezet kunnen worden wanneer ze gewet dienen te worden. Zie ook het lemma ɛwettoppenɛ.' [N 97, 14a; A 29, 2; A 29a, 5a; monogr.] II-12
heup heup: heup (Vijlen), huffe (Vijlen), höp (Vijlen) heup [SGV (1914)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte heuvel: hüvel (Vijlen), heuveltje: huvveltje (Vijlen), hoogte: hugde (mv.) (Vijlen), hugde-n (Vijlen), ø͂hø͂ͅgde (Vijlen) een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] III-4-4