20524 |
homp brood |
knab:
knab (Q208p Vijlen)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19784 |
hond |
hond:
hond (Q208p Vijlen),
honk (Q208p Vijlen),
hŏŏnd (Q208p Vijlen)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondshut:
hondshut (Q208p Vijlen)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
24687 |
hondsdraf |
hondsdraf:
(bij afbeelding 74)
honsdraf (Q208p Vijlen)
|
Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24622 |
hondsviooltje |
hondsviool:
honds vioel (Q208p Vijlen)
|
Hondsviooltje, 5 tot 35 cm groot. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren alleen aan de stengels, en hebben ongevleugelde stelen. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, meestal met hartvormige voet; de steunblaadjes zijn klein en getand; de blo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21043 |
honing |
honig:
hȳnex (Q208p Vijlen),
honing:
høneŋ (Q208p Vijlen),
hø̄neŋ (Q208p Vijlen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (Q208p Vijlen),
kōp (Q208p Vijlen),
kóp (Q208p Vijlen),
köp (Q208p Vijlen)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
bùlles (Q208p Vijlen)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
altaar:
alter (Q208p Vijlen),
groot altaar:
grōēt alter (Q208p Vijlen)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18187 |
hoofddoek |
sjaal:
sjaal (Q208p Vijlen)
|
hoofddoek [SGV (1914)]
III-1-3
|