25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (Q075p Vliermaalroot, ...
Q075p Vliermaalroot),
weerlichten:
het wiĕrlicht (Q075p Vliermaalroot, ...
Q075p Vliermaalroot)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
18138 |
bloeduitstorting |
blauwe plek:
blauw plek (Q075p Vliermaalroot)
|
Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedpens:
bloedpens (Q075p Vliermaalroot),
pens:
pens (Q075p Vliermaalroot),
pɛ.ns (Q075p Vliermaalroot),
rode pens:
rooipens (Q075p Vliermaalroot)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄n (Q075p Vliermaalroot)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (Q075p Vliermaalroot)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomə (Q075p Vliermaalroot)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bed:
beͅt (Q075p Vliermaalroot),
bedje:
beͅtšə (Q075p Vliermaalroot)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
26413 |
blok |
het pulferen:
hǝt pølvǝrǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Vierkant houten of stenen blok. In het midden ervan bevindt zich een holle stenen of metalen kom waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Zie ook afb. 75. Vanderspickken maakt een onderscheid tussen het blok buiten naast het molenrad (Vds 75) en het blok binnen in het molenhuis (Vds 88). Gezien het feit dat beide blokken dezelfde functie hebben, zijn de termen uit de twee artikelen in dit lemma bijeengeplaatst. [Vds 88]
II-3
|
17882 |
blutsen |
nutsen:
neutsen (Q075p Vliermaalroot),
nətsen (Q075p Vliermaalroot)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
bult (Q075p Vliermaalroot),
knoef:
knoef (Q075p Vliermaalroot)
|
Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|