24341 |
kwaken |
kwaken:
WLD
kwake (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalver (Q171p Vlijtingen)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24880 |
kweek |
pettem:
pettem (Q171p Vlijtingen),
pɛtǝm (Q171p Vlijtingen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|
21943 |
kweekduif |
kweker:
kweker (Q171p Vlijtingen),
kwekers (Q171p Vlijtingen)
|
Wat is de dialectbenaming voor: duiven houden voor de voortplanting alleen? [N 93 (1983)] || Wat is de dialectbenaming voor: een duif alleen voor de voortplanting? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21344 |
kwellen |
krijsen:
(vandaar kreesheer = floager).
kriese (Q171p Vlijtingen)
|
lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
knijpen:
(= kwellen).
kniepe (Q171p Vlijtingen),
knijper (zn.):
kniepər (Q171p Vlijtingen),
plagen, het ~:
(= kwellen).
plaoge (Q171p Vlijtingen)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17692 |
kwijl |
zever:
zééver (Q171p Vlijtingen)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
laog (Q171p Vlijtingen)
|
laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
re.ŋk (Q171p Vlijtingen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (Q171p Vlijtingen),
laars:
-> e poar liässen.
liäs (Q171p Vlijtingen)
|
Laars, een paar laarzen [ZND 37 (1941)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|