e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

Gevonden: 1960
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwaken kwaken: WLD  kwake (Vlijtingen) Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] III-4-2
kwakzalver kwakzalver: kwakzalver (Vlijtingen) Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] III-1-2
kweek pettem: pettem (Vlijtingen), pɛtǝm (Vlijtingen) Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)] I-5, III-4-3
kweekduif kweker: kweker (Vlijtingen), kwekers (Vlijtingen) Wat is de dialectbenaming voor: duiven houden voor de voortplanting alleen? [N 93 (1983)] || Wat is de dialectbenaming voor: een duif alleen voor de voortplanting? [N 93 (1983)] III-3-2
kwellen krijsen: (vandaar kreesheer = floager).  kriese (Vlijtingen) lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] III-3-1
kwelling/pesterij knijpen: (= kwellen).  kniepe (Vlijtingen), knijper (zn.): kniepər (Vlijtingen), plagen, het ~: (= kwellen).  plaoge (Vlijtingen) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] III-3-1
kwijl zever: zééver (Vlijtingen) Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] III-1-1
laag grond laag: laog (Vlijtingen) laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)] III-4-4
laag schoven op de wagen ring: re.ŋk (Vlijtingen) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laars (alg.) bot: bot (Vlijtingen), laars: -> e poar liässen.  liäs (Vlijtingen) Laars, een paar laarzen [ZND 37 (1941)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] III-1-3