25143 |
hagelbui |
hagelschuil:
hagelsjoel (L386p Vlodrop)
|
hagelbui [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (L386p Vlodrop)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
hagelkruuts (L386p Vlodrop)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27379 |
hak |
bik:
bek (L386p Vlodrop),
hak:
hak (L386p Vlodrop),
krebber:
krɛbǝr (L386p Vlodrop)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (L386p Vlodrop)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|
18791 |
haken |
hakelen:
duitse a
häkele (L386p Vlodrop)
|
Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19692 |
hakmes |
hakmets:
hakmets (L386p Vlodrop)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
18713 |
halfhemd |
borst:
boorsj (L386p Vlodrop)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
half mis (L386p Vlodrop)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
26304 |
hals van de kleine spil |
spilkop:
spilkop (L386p Vlodrop)
|
Het (dikke) gedeelte van de kleine spil dat zich in de steenbus van de ligger bevindt. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛhals van het staakijzerɛ.' [N O, 16c; A 42A, 23]
II-3
|