17689 |
huig |
lelletje:
lelke (L386p Vlodrop)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
grijnen:
griene (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop,
L386p Vlodrop),
huilen:
ideosyncr.
huulle (L386p Vlodrop),
janken:
janke (L386p Vlodrop)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
karrekol (L386p Vlodrop),
slakkenhuisje:
ideosyncr.
sjlekkehuuske (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
musj (L386p Vlodrop)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22619 |
huisraad opstapelen |
ophopen:
ophuippe (L386p Vlodrop)
|
Het gebruik om in de nacht van 5 op 6 mei alle huisraad en landbouwgereedschappen die op het erf rondslingeren op een stapel bijeen te brengen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleeg (L386p Vlodrop)
|
vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19427 |
huisvuil |
rommel:
rommel (L386p Vlodrop)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
vroeger
bleik (L386p Vlodrop)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|
23732 |
huiszegen |
huiszengen:
hoeszaenge (L386p Vlodrop)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17997 |
huiveren |
schuiveren:
sjoevere (L386p Vlodrop)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|