22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatse (L386p Vlodrop),
sjaatsen (L386p Vlodrop)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18243 |
schabbernak |
schoon:
sjoon (L386p Vlodrop)
|
wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjéém (L386p Vlodrop)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
pauzeren:
pozere (L386p Vlodrop)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
eten:
no. əd ɛ.tə (L386p Vlodrop)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjan (L386p Vlodrop)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21432 |
schatten |
schatten:
sjatte (L386p Vlodrop)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
mus:
musj (L386p Vlodrop),
schede:
sjei (L386p Vlodrop)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (L386p Vlodrop)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
sjijve (L386p Vlodrop)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|