18776 |
streng |
strang:
sjtrange (L386p Vlodrop)
|
niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
streen:
sjtreen (L386p Vlodrop)
|
Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
29140 |
strengen |
klinken:
kleŋkǝ (L386p Vlodrop)
|
Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.]
I-13
|
19442 |
strijkijzer |
strijkijzer:
sjtriekiezer (L386p Vlodrop)
|
Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22085 |
stro |
stro:
sjtreu (L386p Vlodrop)
|
stro? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24636 |
stronk van de knotwilg |
wilgenstronk:
ideosyncr.
wilgestronk (L386p Vlodrop)
|
Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
boks:
boks (L386p Vlodrop)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
stronk:
ideosyncr.
sjtronk (L386p Vlodrop)
|
Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)]
I-7
|
18106 |
strontje |
wegeschijter:
weigesjieter (L386p Vlodrop)
|
Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24384 |
strontvlieg |
strontvlieg:
stroontvleeg (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|