22018 |
wennen aan een ander hok |
gewennen:
gewinne (L386p Vlodrop)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20634 |
wentelteefje |
pitsen:
pitsjen (L386p Vlodrop)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24071 |
wereldgeestelijke |
geestelijke:
geiselik (L386p Vlodrop)
|
Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L386p Vlodrop)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (L386p Vlodrop)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
sjwerdese klijjer (L386p Vlodrop)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
wirke (L386p Vlodrop),
wirkke (L386p Vlodrop),
wirəkə (L386p Vlodrop)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND]
III-3-1
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jongen (L386p Vlodrop),
ideosyncr.
jonge (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
26297 |
wervel |
wervel:
wervǝl (L386p Vlodrop),
werveltje:
wervǝlkǝ (L386p Vlodrop)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
windhoos:
windhoos (L386p Vlodrop)
|
wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|