23908 |
zielenheil |
zielenheil:
zeeleheil (L386p Vlodrop)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zêên (L386p Vlodrop)
|
zien [RND]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziejaltaor (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziebeuke (L386p Vlodrop)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in ne zie (L386p Vlodrop),
ziej (L386p Vlodrop)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
zijden plag:
zieje plak (L386p Vlodrop)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34580 |
zijladder |
oogstledders:
ǫu̯slɛdǝrǝ (L386p Vlodrop)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
oogstledders:
ǫu̯slɛdǝrǝ (L386p Vlodrop)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnoeve (L386p Vlodrop)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23805 |
zijn pasen houden |
pasen houden:
paosje hawte (L386p Vlodrop)
|
Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|