18034 |
braken |
spijen:
sjpie-e (L386p Vlodrop)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandbloar (L386p Vlodrop)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
20562 |
brandewijn |
oude klare:
auwe klaore (L386p Vlodrop),
schnaps (du.):
schnaps (L386p Vlodrop)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brandhout (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u het brandhout voor de kachel? (brandhout, stoofhout, kapittelhout) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
kluis:
kloes (L386p Vlodrop)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21468 |
brandslang |
darm:
derm (L386p Vlodrop)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24306 |
brasem |
brasem:
ideosyncr.
bresem (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21840 |
brassen |
zuipen:
zoeppe (L386p Vlodrop)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34080 |
brede tanden |
brede tanden:
brɛi̯ tɛŋ (L386p Vlodrop)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
18392 |
bretel |
help:
helpe (L386p Vlodrop)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|