17989 |
flets |
vaal:
vaal (L386p Vlodrop)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18912 |
flink; flinke persoon |
hel:
hell (L386p Vlodrop)
|
geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
fonkele (L386p Vlodrop)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
fooi:
fooij (L386p Vlodrop)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
broene pater (L386p Vlodrop)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24315 |
fret |
fret:
fret (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop,
L386p Vlodrop)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)] || fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25240 |
fris weer |
kouwelig:
keijeligh (L386p Vlodrop)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
frunselle (L386p Vlodrop)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20494 |
fruit eten |
snageren:
schnagere (L386p Vlodrop)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
fruit:
fruit (L386p Vlodrop)
|
[ZND 01 (1922)]
I-7
|