22861 |
trommeltje |
trommetje:
trömkə (Q112p Voerendaal)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
troost:
troeës (Q112p Voerendaal)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19317 |
trots |
groots:
gruëtsj (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)] || het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
trouwbeuksjke (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] || het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
bruidspak:
broēdspak (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trouwrink (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
een trouwring [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18083 |
tuberculose |
tering:
tering (Q112p Voerendaal)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a]
I-11
|
33506 |
tuinbonen |
struikbonen:
1
stroēkboeën (Q112p Voerendaal)
|
Een jonge tuinboon die men met schil en al eet (wilde wan, wollenwantje, pulleke, spekboon, sluimererwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
boͅu̯mkwekər (Q112p Voerendaal)
|
[RND 08]
I-7
|