18991 |
zich verkneuteren |
spa hebben:
sjpas hubbe (Q112p Voerendaal)
|
zich in zijn eentje vrolijk of blij maken [kaoieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich verveële (Q112p Voerendaal)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
verwonderd staan:
verwondert stao (Q112p Voerendaal),
verwonderen:
verwondere (Q112p Voerendaal)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q112p Voerendaal)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
24089 |
ziekenzuster |
krankenzuster:
krankezuster (Q112p Voerendaal)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23338 |
ziel |
ziel:
zieël (Q112p Voerendaal)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zīə (Q112p Voerendaal)
|
zien [RND]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zie-àltaar (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijkant:
ziekènk (Q112p Voerendaal)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pie:n in de ziej (Q112p Voerendaal),
pieng in de zie (Q112p Voerendaal)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|