19310 |
durven |
durven:
durvə (Q112p Voerendaal)
|
durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
duur (Q112p Voerendaal)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
düjə (Q112p Voerendaal)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
19345 |
dwarsdrijver |
vregelaar:
vregeleeër (Q112p Voerendaal),
warsdrijver:
waesjdriever (Q112p Voerendaal)
|
iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] || zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18904 |
dwaze, onbezonnen daad |
stomme streek:
sjtomme sjtrieëk (Q112p Voerendaal)
|
een dwaze onbezonnen daad [akt, actie, kapsie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwinge (Q112p Voerendaal)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20394 |
echtgenoot |
man:
man (Q112p Voerendaal)
|
de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
vrouw (Q112p Voerendaal)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
kwert:
kweate (Q112p Voerendaal)
|
eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23781 |
een askruisje halen |
kruisje halen:
`t kruutske hoale (Q112p Voerendaal)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|