24173 |
huiszwaluw |
zwarbel:
švarbəl (Q112p Voerendaal)
|
huiszwaluw [DC 18 (1950)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
razelen:
raazele (Q112p Voerendaal),
schudderen:
sjoetere (Q112p Voerendaal)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] || huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
bangelijk:
benkelig (Q112p Voerendaal)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
schudder:
enne sjoeter (Q112p Voerendaal)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21807 |
hulp vragen |
helpen:
helpe (Q112p Voerendaal)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hulp (Q112p Voerendaal)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24049 |
huwelijksafkondigingen |
roepen:
de roope (Q112p Voerendaal)
|
De huwelijksafkondigingen, huwelijksgeboden, de "roepen", de "geboden". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23516 |
huwelijksmis |
trouwmis:
trouwmès (Q112p Voerendaal)
|
De huwelijksmis, bruidsmis [broedsmaes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21793 |
iemand graag mogen |
lijden:
lieë (Q112p Voerendaal)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hingere (Q112p Voerendaal),
ophouden:
ophoute (Q112p Voerendaal)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|