20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aansjtaonde (Q112p Voerendaal)
|
verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20334 |
jongste kind |
benjamin:
benjamin (Q112p Voerendaal),
kleinste:
klênstə (Q112p Voerendaal)
|
Andere benaming van: wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)]
III-2-2
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
geitenhoeder:
gētǝhø̜i̯ǝr (Q112p Voerendaal)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
juffer (Q112p Voerendaal),
juffrouw:
juffrouw (Q112p Voerendaal),
jungfer (du.):
Van Dale (DN): Jungfer, 1. (vero.) juf(fer), juffrouw; - 2. (pej.) jongedochter, oude vrijster.
jonkfer (Q112p Voerendaal)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29081 |
jukstuk |
jukstuk:
jøkštøk (Q112p Voerendaal)
|
Een schouderpas van een colbert uit één stuk. [N 59, 91]
II-7
|
17602 |
kaak |
kaak:
kake (Q112p Voerendaal)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
de raake (Q112p Voerendaal),
raakə (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
geschaar:
gesjiër (Q112p Voerendaal)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kale kop:
enne kaale kop (Q112p Voerendaal),
kletskop:
enne kletsjkop (Q112p Voerendaal),
platenkop:
enne plaatekop (Q112p Voerendaal)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
kòje (Q112p Voerendaal),
krapjes:
krèpkes (Q112p Voerendaal),
krappen:
krabbe (Q112p Voerendaal)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|