21080 |
knabbelen |
knauwelen:
knowele (Q112p Voerendaal)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21347 |
knecht |
voerman:
vōrman (Q112p Voerendaal)
|
Molenaarsknecht. Zijn werkzaamheden bestaan erin de molenaar bij het malen te helpen, het graan bij de boeren op te halen en het meel terug te brengen. De woordtypen molenknecht (l 321a, l 361, l 362, l 368, l 370, l 415, l 416, l 417), vaarmolder (P 58), voerman (l 265, P 119, P 120, Q 112, Q 160), voermansknecht (Q 20), vaarknecht (l 289, l 330), uitvaarder (Q 240), rij(d)knecht (l 289), paardsknecht (Q 99*) en ketser (Q 88) zijn specifiek van toepassing op de knecht die het graan ophaalt en het meel thuisbrengt. In P 195 en Q 78 werd het bezorgen door de ɛmolderɛ zelf gedaan. De woordtypen bovenpakker (l 289), loopknecht (l 289), afweger (l 289), luijong (l 289) en halve gast (P 51) duiden knechten aan die een speciale taak in de molen vervullen. De term halve gast werd gebruikt voor een leerjongen die een halve betaling ontving. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 40e; N O, 40f; N O, 40g; Vds 269; Jan 287; Coe 236; Grof 263; Grof 268; monogr.]
II-3
|
34256 |
kneden |
kneden:
knēi̯ǝ (Q112p Voerendaal),
knē̜ (Q112p Voerendaal),
regeren:
rǝgērǝ (Q112p Voerendaal
[(kneden en in ponden verdelen)]
)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
33939 |
knevels |
krukken:
krøkǝ (Q112p Voerendaal)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
knɛ.i (Q112p Voerendaal)
|
knie [RND]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
kniebankje:
kni-jbenkske (Q112p Voerendaal)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
kussen:
kusse (Q112p Voerendaal)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
treuren:
treure (Q112p Voerendaal)
|
een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18151 |
knikkebenen |
door de knie?n vallen:
vilt jeu knijje (Q112p Voerendaal)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kŭlkə (Q112p Voerendaal)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)]
III-3-2
|