| 25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hu‧k (P192p Voort)
|
hoek [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
| 22358 |
hoepel |
band:
bène (P192p Voort),
reep:
reep (P192p Voort, ...
P192p Voort)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Hoepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
| 22359 |
hoepelen |
banden:
bène (P192p Voort)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
| 18017 |
hoest |
hoest:
hu.s (P192p Voort)
|
hoest [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
| 18018 |
hoesten |
hoesten:
hoeste (P192p Voort),
hu`stə (P192p Voort)
|
kuchen [ZND 01 (1922)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
| 33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
hoop:
hǫu̯p (P192p Voort)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
| 24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hoemel (P192p Voort)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
| 25062 |
homp, brok, klont |
klot:
kloeət (P192p Voort),
klot (P192p Voort)
|
kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
| 19784 |
hond |
hond:
hont (P192p Voort, ...
P192p Voort),
hōͅ.nt (P192p Voort),
hoͅnt (P192p Voort)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m]
III-2-1
|
| 19782 |
hondenhok |
hondskot:
hoͅntskoͅt (P192p Voort)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|