e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kegelen kegelen: kegele (Voort) Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: kegels (Voort) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder kelder: kalder (Voort) kelder [ZND 36 (1941)] III-2-1
kerel kerel: kèrel (Voort), kɛ̄rəl (Voort) Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [ZND 01 (1922)] III-3-1
keren keren: kērǝ (Voort) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerk kerk: keͅrək (Voort) Kerk. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kers, zoete soorten kers: kers}* (Voort), kjōəs (Voort) [ZND 01 (1922)]kers [ZND 01 (1922)] I-7
ketellapper pannenlapper: panǝlɛpǝr (Voort) Rondreizende handwerksman die ketels en pannen repareert. De invuller uit Q 168 maakt onderscheid tussen de pannenlapper, die leurt met potten en pannen, en de zinkwerker, een gegoede ambachtsman. Zie ook het lemma "zinkwerker". Zie voor het woordtype pottefer ook Wld ii.8, pag. 1. [N 66, 54b; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
kettingeg, weide-eg kettel[eg]: kętǝl[eg] (Voort) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keukenrek reebank: rībaŋk (Voort) de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] III-2-1