22418 |
kegelen |
kegelen:
kegele (P192p Voort)
|
Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
kegels (P192p Voort)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kalder (P192p Voort)
|
kelder [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
21283 |
kerel |
kerel:
kèrel (P192p Voort),
kɛ̄rəl (P192p Voort)
|
Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
keren:
kērǝ (P192p Voort)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|
23214 |
kerk |
kerk:
keͅrək (P192p Voort)
|
Kerk. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
33537 |
kers, zoete soorten |
kers:
kers}* (P192p Voort),
kjōəs (P192p Voort)
|
[ZND 01 (1922)]kers [ZND 01 (1922)]
I-7
|
31190 |
ketellapper |
pannenlapper:
panǝlɛpǝr (P192p Voort)
|
Rondreizende handwerksman die ketels en pannen repareert. De invuller uit Q 168 maakt onderscheid tussen de pannenlapper, die leurt met potten en pannen, en de zinkwerker, een gegoede ambachtsman. Zie ook het lemma "zinkwerker". Zie voor het woordtype pottefer ook Wld ii.8, pag. 1. [N 66, 54b; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (P192p Voort)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19496 |
keukenrek |
reebank:
rībaŋk (P192p Voort)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|