18403 |
pruik |
pruik:
prik (P227p Vorsen)
|
Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
broebels (P227p Vorsen)
|
Puistjes (bobbels, broebels, bulten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
bek:
bęk (P227p Vorsen)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
17594 |
pupil |
kindje:
kintje (P227p Vorsen),
pupil:
pupil (P227p Vorsen)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt (iris, oogappel). [N 106 (2001)] || Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
27904 |
raam |
venster:
vinstǝr (P227p Vorsen
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
rééfele (P227p Vorsen)
|
Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rammelèer (P227p Vorsen),
reu:
røͅy (P227p Vorsen)
|
het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater] [N 112 (2006)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|
33207 |
rapen |
rapen:
rǭpǝ (P227p Vorsen)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stoten:
stoete (P227p Vorsen)
|
Met de armen recht vooruit stoten (stoeken, duwen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
stokken:
stekke (P227p Vorsen)
|
Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)]
III-1-1
|