| 18994 |
haastig |
gehaast:
gehoast (Q172p Vroenhoven),
gepresseerd:
gepresseerd (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven),
haastig:
hoastich (Q172p Vroenhoven),
rap:
rap (Q172p Vroenhoven)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
| 25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelsteen:
haogelstein (Q172p Vroenhoven),
haogelsten (Q172p Vroenhoven),
hoagelstèjn (Q172p Vroenhoven)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
| 29735 |
hagen |
hagen:
hǭgǝ (Q172p Vroenhoven),
stapelen:
stǭpǝlǝ (Q172p Vroenhoven)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
| 27379 |
hak |
hak:
hak (Q172p Vroenhoven),
schar:
šār (Q172p Vroenhoven)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
| 18180 |
hak van een schoen |
hak:
də hak (Q172p Vroenhoven),
hak (Q172p Vroenhoven),
pollevie:
in een oud liedje
poləvi (Q172p Vroenhoven),
pollevij:
Wordt gebruikt b.v. in een lied mene leeve pollevie.
pollevie (Q172p Vroenhoven)
|
hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] || pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
| 28863 |
haken en ogen |
haken en ogen:
hǭkǝn ǝn ōgǝ (Q172p Vroenhoven),
krammetjes en oogjes:
krɛmkǝs ɛn øxskǝs (Q172p Vroenhoven)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
| 33301 |
hakken, wieden met de hak |
scharren:
šārǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
| 33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q172p Vroenhoven),
kapstro:
kap[stro] (Q172p Vroenhoven)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
| 17810 |
halen |
halen:
ho:lə (Q172p Vroenhoven)
|
halen: Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
| 32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spīǝ.r (Q172p Vroenhoven)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|