e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vroenhoven

Overzicht

Gevonden: 1550
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lui (lieden) lui: løy (Vroenhoven), løͅj (Vroenhoven), riekĕ lŭi (Vroenhoven), rīkə ləij (Vroenhoven), mensen: mensə (Vroenhoven) mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)] || volk [RND] III-3-1
luid schreien grijnzen: ook materiaal znd 28, 53 meer  greensĕ (Vroenhoven), krijten: ook materiaal znd 28, 53  kritə (Vroenhoven), ook materiaal znd 28, 53 eventjes  krietĕ (Vroenhoven), schreeuwen: ook materiaal znd 28, 53 luider  sjrievĕ (Vroenhoven) luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] III-1-4
luiden luiden: de klok laejĕ (Vroenhoven), də klok lūjə (Vroenhoven) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luiden voor de mis luiden voor de mis: ĕt lojt vjùr de mès (Vroenhoven) Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luilak luiaard: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luiaard (Vroenhoven), luijaart (Vroenhoven) luilak [ZND 01 (1922)] III-1-4
luisteren luisteren: god ly(3)̄stərə (Vroenhoven), goot luustĕrĕ (Vroenhoven) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1
luns leun: lø̄n (Vroenhoven), slot: slwǫt (Vroenhoven), spie/spij: spi (Vroenhoven) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11
maaien maaien: mɛ̄i̯ǝ (Vroenhoven) Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.] I-3
maaien met de zicht zichten: zextǝ(n) (Vroenhoven) Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8] I-4
maaipad voor de machine baan: bān (Vroenhoven) Het pad dat men met de zicht of met de zeis aanmaait op een veld dat men verder met de machine maait. Hier de zelfstandige naamwoorden. [N 15, 25b; JG 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 24; monogr.] I-4