23280 |
kloosterorde |
orde:
strang orde (Q008p Vucht)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19469 |
kluit |
kluit:
kluten (Q008p Vucht)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (Q008p Vucht)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
17921 |
knellen |
pitsen:
pitsjen (Q008p Vucht)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pitsen:
pitsjen (Q008p Vucht)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blötsjen (Q008p Vucht)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
17677 |
knie |
knie:
kneej (Q008p Vucht),
RK -> knie.
knijjen (Q008p Vucht)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] || knie [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
prompelen:
ai ais altiet aan prómpelen (Q008p Vucht)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitsjen (Q008p Vucht)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje knikken:
n uigke knikken (Q008p Vucht),
knipogen:
knipaugen (Q008p Vucht)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|