33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
kappes:
kappeze (pl) (L214p Wanssum),
kool:
koeël (L214p Wanssum)
|
I-7
|
24192 |
koolmees, mees |
bijenpikker:
bi-jjepikker (L214p Wanssum),
geelborstje:
gèèlbörsje (L214p Wanssum)
|
biemees || Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33233 |
koolraap (ondergronds) |
koolraab:
kǫlrāp (L214p Wanssum),
stekreuben:
stękrȳbǝ (L214p Wanssum)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|
33234 |
koolrabi, koolraap-boven-de-grond |
koolraab:
[koolraab] (L214p Wanssum)
|
Brassica oleracea L. var. gongylodes L. Zie de toelichting bij het lemma Koolraap (Ondergronds). Koolrabi wordt als groente gekweekt. Het komt vaak voor dat de koolraap-boven-de-grond dezelfde naam draagt als de koolraap-onder-de-grond van het vorige lemma. Deze gevallen staan steeds voorop; voor de fonetische documentatie ervan zij verwezen naar de betreffende heteroniem uit het genoemde lemma Koolraap. Voor de spelling (-)raab, zie de toelichting bij het lemma Koolraap. [N 12A, 3b; monogr.; add. uit N 7, 16]
I-5
|
18004 |
koorts |
koortsig:
kurtsich (L214p Wanssum)
|
koorts [RND]
III-1-2
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (L214p Wanssum)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
33137 |
kopdorser |
hekelmolen:
hē̜kǝlmø̄lǝ (L214p Wanssum)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
19883 |
koper poetsen |
poetsen:
putsə (L214p Wanssum)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kōpǝrslɛ̄gǝr (L214p Wanssum)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
19582 |
kopje |
bak:
bak (L214p Wanssum),
kopje:
køͅpkə (L214p Wanssum),
tas:
tas (L214p Wanssum)
|
kopje met oor || kopje zonder oor
III-2-1
|