33643 |
stuk grond |
perceel:
pǝrsiǝl (L214p Wanssum),
plak:
plak (L214p Wanssum)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
einden:
ɛndǝ (L214p Wanssum)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
18929 |
stuntelen |
hampelen:
hāmpele (L214p Wanssum),
hannesen:
hannese (L214p Wanssum),
haspelen:
hāspele (L214p Wanssum)
|
onhandig doen || onhandig iets doen
III-1-4
|
20847 |
suiker |
suiker:
sukər (L214p Wanssum)
|
suiker
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sukǝrbit (L214p Wanssum),
suikerreub:
sukǝrrȳp (L214p Wanssum)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20358 |
suikeroom |
suikeroom:
soĕkerôôme (L214p Wanssum)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
soĕkertānt (L214p Wanssum)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
zōēze ien de ōēre (L214p Wanssum),
⁄t soest meej ien de oëre (L214p Wanssum),
tuiten:
mien oere tōēte (L214p Wanssum)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25651 |
taai-taaiplank |
taalplank:
tājplaŋk (L214p Wanssum)
|
Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.]
II-1
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
lēͅrən tis (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum)
|
koek zonder gist || pannenkoek zonder gist
III-2-3
|