33916 |
dempig |
kort van adem/asem:
kǫrt van ǭi̯ǝm (L214p Wanssum)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
22116 |
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats |
vlieglijn:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
vlieglijn (L214p Wanssum)
|
Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24476 |
dennenappel |
kwakel:
kwakel (L214p Wanssum)
|
denappel
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
pitser:
pitser (L214p Wanssum),
spitser:
spitser (L214p Wanssum)
|
dennennaald
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeniet (L214p Wanssum),
deugniet:
deugniet (L214p Wanssum),
onnut:
ónnut (L214p Wanssum),
schind-aas:
schināōs (L214p Wanssum),
schoft:
schoeft (L214p Wanssum),
vlegel:
vlègel (L214p Wanssum)
|
bandiet, deugniet || deugniet [DC 11 (1942)] || deugniet, rakker, slecht mens || ondeugende jongen
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dȳr (L214p Wanssum)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dīnblat (L214p Wanssum)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
22050 |
difterie |
begin van het geel:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
begin van het geel (L214p Wanssum)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
dinsdag (L214p Wanssum)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|