23166 |
een kaart uitspelen |
opspelen:
VD opspelen, 1. spelende in de hoogte gooien; -(kaartsp.) spelend op tafel leggen, uitspelen; -(kaartsp.) beginnen te spelen, voor de hand zitten.
ópspeule (L214p Wanssum)
|
Opspelen.
III-3-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) lelijk gezicht trekken:
lellek gezeecht zette (L214p Wanssum),
een smerig gezicht trekken:
⁄n smèrig gezicht trekke (L214p Wanssum)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21935 |
een pen verliezen |
stoten:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
stote (L214p Wanssum)
|
Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22357 |
een priktol bovenhands uitwerpen |
hakken:
Sub haktol.
mit d`n tōl hakke (L214p Wanssum)
|
Een spel waarbij de jongens trachtten bij het neergooien van de priktol met de punt de draaiende tol van een ander te raken en hem zo te splijten.
III-3-2
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
poetsen:
putsǝ (L214p Wanssum),
vegen:
vē̜gǝ (L214p Wanssum)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
32758 |
een spade diep spitten |
een spit diep (spaden):
ę ̞nǝ spēt˱ dīp (L214p Wanssum)
|
Bij normaal spitwerk wordt de grond ter diepte van één spadesteek omgewerkt. [N 11A, 148d; monogr.]
I-1
|
32603 |
een stuk grond enten |
enten:
ē̜ntǝ (L214p Wanssum)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
het beestig te pakken hebben:
ik heb ut beestig te pakke (L214p Wanssum),
het te pakken hebben:
ik heb ut beestig te pakke (L214p Wanssum),
ik heb ut te pakke (L214p Wanssum)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄lǝ (L214p Wanssum)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
scheuren:
sxø̄rǝ (L214p Wanssum)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|