34618 |
huif van de huifkar |
huif:
huf (L214p Wanssum)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hufkar (L214p Wanssum)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
beuken:
böke (L214p Wanssum),
böken (L214p Wanssum),
brullen:
brulle (L214p Wanssum),
huilen:
hule (L214p Wanssum),
janken:
jēnke (L214p Wanssum),
jänke (L214p Wanssum),
schreeuwen:
schrawwe (L214p Wanssum),
schrawwen (L214p Wanssum)
|
huilen || huilen, schreien || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || schreien, huilen
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hys (L214p Wanssum),
kruipgat:
krup˃gat (L214p Wanssum),
woning:
wuəneŋ (L214p Wanssum)
|
erg kleine ruimte of woning || huis || woning
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hyshāldə (L214p Wanssum)
|
huishouden
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
korenpikker:
korrepikker (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
korenvreter:
kòrevrèter (L214p Wanssum),
mus:
mus (L214p Wanssum)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || mus || mus (in het bijzonder)
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
gatvlieg:
gatvlīēg (L214p Wanssum),
vlieg:
vliegen (L214p Wanssum),
vlīēg (L214p Wanssum)
|
vlieg || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)] || vlieg, soort
III-4-2
|
33609 |
huisweide |
groes:
grūs (L214p Wanssum)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bibberen (L214p Wanssum),
razelen:
razele (L214p Wanssum),
rillen:
rille (L214p Wanssum)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverig:
schuuverig (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|