e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

Gevonden: 2613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huif van de huifkar huif: huf (Wanssum) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: hufkar (Wanssum) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huilen beuken: böke (Wanssum), böken (Wanssum), brullen: brulle (Wanssum), huilen: hule (Wanssum), janken: jēnke (Wanssum), jänke (Wanssum), schreeuwen: schrawwe (Wanssum), schrawwen (Wanssum) huilen || huilen, schreien || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || schreien, huilen III-1-4
huis, woning huis: hys (Wanssum), kruipgat: krup˃gat (Wanssum), woning: wuəneŋ (Wanssum) erg kleine ruimte of woning || huis || woning III-2-1
huishouden huishouden: hyshāldə (Wanssum) huishouden III-2-1
huismus, mus korenpikker: korrepikker (Wanssum, ... ), korenvreter: kòrevrèter (Wanssum), mus: mus (Wanssum) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || mus || mus (in het bijzonder) III-4-1
huisvlieg, vlieg gatvlieg: gatvlīēg (Wanssum), vlieg: vliegen (Wanssum), vlīēg (Wanssum) vlieg || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)] || vlieg, soort III-4-2
huisweide groes: grūs (Wanssum) I-7
huiveren bibberen: bibberen (Wanssum), razelen: razele (Wanssum), rillen: rille (Wanssum) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiverig: schuuverig (Wanssum, ... ) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2