17572 |
achterhoofd |
achterkop:
echterkòp (L214p Wanssum)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
terug-op:
trøx˱ ǫp (L214p Wanssum)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hǫu̯ǝ (L214p Wanssum)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterbredje:
ęxtǝrbretjǝ (L214p Wanssum),
bredje:
bretjǝ (L214p Wanssum),
karbredje:
karbretje (L214p Wanssum)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
kont:
koont (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
vot:
vot (L214p Wanssum)
|
deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34487 |
achterwerk van de kip |
hennenvot:
hɛnǝvot (L214p Wanssum)
|
I-12
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsappel (L214p Wanssum),
krop:
krop (L214p Wanssum)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
aojeme (L214p Wanssum),
ojjemme (L214p Wanssum)
|
ademen [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum)
|
ader [N 10a (1961)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
schop:
sxoͅp (L214p Wanssum)
|
afdak, open schuur
III-2-1
|