18689 |
duimeling |
duimeling:
doemeling (Q117a Waubach)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24921 |
duin |
zandheuvel:
zankhuuvel (Q117a Waubach),
zankhūëvel (Q117a Waubach)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23504 |
duitse mis |
duitse zingmis:
de duitsje ziengmês (Q117a Waubach),
de duitsje ziengmêsse (Q117a Waubach),
die däütsje ziengmês (Q117a Waubach),
volksmis:
volksmès (Q117a Waubach)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)] || Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23225 |
duivel |
duivel:
dr duivel (Q117a Waubach),
dr düvvel (Q117a Waubach),
duuvel (Q117a Waubach)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
duvǝs (Q117a Waubach)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
doevesjlaag (Q117a Waubach)
|
Til.
III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duif:
doeëf (Q117a Waubach),
zij:
zij (Q117a Waubach)
|
duif, wijfje || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dol (Q117a Waubach),
hee is dol woede (Q117a Waubach),
duizelig:
duuzelig (Q117a Waubach),
duuzelig wèè.de (Q117a Waubach),
düzzelig (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
düzzelig zieë (Q117a Waubach),
hee is duuzelig woede (Q117a Waubach),
schwindlig (du.):
sjwientliech (Q117a Waubach)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
hazegerf:
hazegerf (Q117a Waubach),
hazeverf (Q117a Waubach),
hāzǝgɛrǝf (Q117a Waubach),
hāzǝjęrf (Q117a Waubach),
Veldeke duizendblad
hazegerf (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezentpoe.t (Q117a Waubach)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|