e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dodenwake wake: waake (Weert) de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)] III-2-2
doedelzak doedelzak: doedelzak (Weert) Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)] III-3-2
doek doek: dook (Weert, ... ), doôk (Weert), hē vrieft zien schoon op mēt eing dook (Weert) doek [SGV (1914)] || doek, halsdoek voor vrouwen || Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
doel bij verstoppertje spelen stok: stok (Weert) Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)] III-3-2
doelloos friemelen duimen draaien: doeeme draeje (Weert), handvollen: ha.mpele (Weert) haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)] III-1-2
doen doen: dôon (Weert) doen III-1-4
dof, gedempt van geluid bol: boal (Weert), gedompt: gedomptj (Weert), hol: hoeel (Weert) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif doffer: doffer (Weert), duif: doef (Weert), hoorn: hooren (Weert), horen (Weert), houren (Weert), hōēre (Weert) duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1
dogkar dogkar: doxkɛr (Weert) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
dokter dokter: dokter (Weert) arts III-1-2