33050 |
afleggen |
afleggen:
āflęgǝ (L289p Weert),
āflęqǝ (L289p Weert),
afrapen:
āfrāpǝ (L289p Weert)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aaflegke (L289p Weert),
wassen en doodskleed aandoen van een lijk
aaflégke (L289p Weert),
znd 32, 20;
aaflegge (L289p Weert)
|
afleggen || een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afkijken:
aafkieeke (L289p Weert),
aafkieke (L289p Weert),
afloeren:
aafloore (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
spioneren:
spionniere (L289p Weert)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftraeje (L289p Weert)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23734 |
afraffelen |
afraffelen:
aafraffele (L289p Weert)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23735 |
afraffelen add. |
peddepaternoster:
enne peddepaternoster baeje (L289p Weert)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32517 |
afranden |
de rand leggen:
dǝ rant lęgǝ (L289p Weert),
rand opzetten:
rant ǫp˲zętǝ (L289p Weert)
|
Het vlechten van de bovenste rand van de mand. [N 40, 67]
II-12
|
33733 |
afrastering van wei |
afrastering:
āfrastǝreŋ (L289p Weert)
|
Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.]
I-8
|
26267 |
afremmen |
(de) vang opzetten:
vaŋ ǫp˲zętǝ (L289p Weert),
stilzetten:
stelzɛtǝ (L289p Weert),
vangen:
vangen (L289p Weert)
|
De molen afremmen door middel van de vang. [N O, 13a]
II-3
|
19872 |
afrikaantje |
stinkerd:
stînkert (L289p Weert),
stinkertje:
± Veldeke
stínkerke (L289p Weert)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [N 92 (1982)]
III-2-1
|