e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een verkoudheid hebben een kou hebben: ich heə n kaoj oppe borst (Weert), een kou te pakken hebben: ich heb een kaoj te pakke (Weert), ik heb een kou te pakken (Weert), een verkoudheid opgelopen hebben: ik heb een verkoudheid opgelopen (Weert), het lelijk te pakken hebben: ich hebsj lieeluk te pakke (Weert), het te pakken hebben: ich hebsj lieeluk te pakke (Weert), ik heb het te pakken (Weert) Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] III-1-2
een veulen werpen veulen: vø̄lǝ (Weert) Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52] I-9
een voor afhakken, afscheppen afsteken: āfstę̄kǝ (Weert), hakken: hakǝ (Weert) Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.] I-1
een voor overslaan rioolgat spaden: riǭlgāt spai̯ǝ (Weert) Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.] I-5
een weide scheuren diep ploegen: [diepploegen] (Weert), dreeg ploegen: [dreeg ploegen] (Weert) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1
een wind laten blazen: blaeze (Weert), ene afrijten: eine aafrieete (Weert), ene laten vliegen: eine laote vleege (Weert), loate vleege (Weert) wind laten [N 10c (1995)] III-1-1
een zak aanstroppen aanslaan: aanslaan (Weert), aansteken: ānstę̄kǝ (Weert) Een zak graan aan de luireep, de luiketting of het luikoord vastmaken. [N O, 26c; Jan 233; Coe 212] II-3
een zandbad nemen kotelen: kūtǝlǝ (Weert), zich koekelen: zex kukǝlǝ (Weert) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
een ziekte onder de leden hebben een ziekte onder de leden hebben: hae hieet un zeekdje oonger de liee (Weert), hae hîêt un zikdje ongere lieje (Weert), he hieèt un zeekdje onger de lieèj (Weert), un zeekdje onger de lieej hebbe (Weert) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
een zwerm opvangen scheppen: sxø̜pǝ (Weert), vaten: vātǝ (Weert) Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.] II-6