18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
ich heə n kaoj oppe borst (L289p Weert),
een kou te pakken hebben:
ich heb een kaoj te pakke (L289p Weert),
ik heb een kou te pakken (L289p Weert),
een verkoudheid opgelopen hebben:
ik heb een verkoudheid opgelopen (L289p Weert),
het lelijk te pakken hebben:
ich hebsj lieeluk te pakke (L289p Weert),
het te pakken hebben:
ich hebsj lieeluk te pakke (L289p Weert),
ik heb het te pakken (L289p Weert)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄lǝ (L289p Weert)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afsteken:
āfstę̄kǝ (L289p Weert),
hakken:
hakǝ (L289p Weert)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
33183 |
een voor overslaan |
rioolgat spaden:
riǭlgāt spai̯ǝ (L289p Weert)
|
Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.]
I-5
|
32707 |
een weide scheuren |
diep ploegen:
[diepploegen] (L289p Weert),
dreeg ploegen:
[dreeg ploegen] (L289p Weert)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
blazen:
blaeze (L289p Weert),
ene afrijten:
eine aafrieete (L289p Weert),
ene laten vliegen:
eine laote vleege (L289p Weert),
loate vleege (L289p Weert)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
26311 |
een zak aanstroppen |
aanslaan:
aanslaan (L289p Weert),
aansteken:
ānstę̄kǝ (L289p Weert)
|
Een zak graan aan de luireep, de luiketting of het luikoord vastmaken. [N O, 26c; Jan 233; Coe 212]
II-3
|
34495 |
een zandbad nemen |
kotelen:
kūtǝlǝ (L289p Weert),
zich koekelen:
zex kukǝlǝ (L289p Weert)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een ziekte onder de leden hebben:
hae hieet un zeekdje oonger de liee (L289p Weert),
hae hîêt un zikdje ongere lieje (L289p Weert),
he hieèt un zeekdje onger de lieèj (L289p Weert),
un zeekdje onger de lieej hebbe (L289p Weert)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28606 |
een zwerm opvangen |
scheppen:
sxø̜pǝ (L289p Weert),
vaten:
vātǝ (L289p Weert)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|